Uitgelicht: Proces-verbaal uit 1824 ‘Van ruilen komt huilen’
In het gemeente-archief van Zeeland, dat wordt bewaard op de hoofdvestiging van het BHIC in ‘s-Hertogenbosch, zitten onder andere een aantal dossiers met oude proces-verbalen van de veldwachters van toen. Daar zitten interessante verhaaltjes tussen, die een goed inzicht geven in het dagelijkse leven van die tijd.
Hieronder een proces-verbaal uit 1824, in de schrijftaal van toen om die indruk nog wat te versterken. Marten van der Heijden woonde in de boerderij op Brand 38, die in 1973 door brand is verwoest en waar lange tijd de familie van de Graaf woonde.
(Foto ter illustratie: Jan van Ras)
Proces-verbaal 7: Van ruilen komt huilen
Op heden veertienden junij een duizend acht honderd vier en twintig des voormiddags de klokke acht uren hebben wij Peter Joseph van Kilsdonk, schout der gemeente Zeeland, district Boxmeer, provincie Noord Braband, geinformeert dat een onbekend manspersoon zich ten huize van Marten van der Heijden, arbeider van beroep wonende op het gehugt den Brand, bevond, welke bij verschillende ingezetenen aanzoek dede om een bij zich hebbende paard tegen een oss te verruilen, en aldaar bezig was, om met paarden te ruilen, ons na deze woonhuize van gemelde Marten van der Heijden begeven, alwaar wij dadelijk zo door Marten van der Heijden als door zijn vrouw wierden verzogt ons het nieuw reeds door haar geruilde paard te bezigtigen, welk wij gedaan hebben en gezien dat het paard wlek gemelde Marten van der Heijden had aangeruild was een bruin ruin-paard zijnde een dubbelen hit met zwarte manen en dito kort geknipte staart en heeft gemelde Marten van der Heijden ons wijders in presentie van den onbekenden verhaald, dat hij de ruiling heeft gedaan tegen zijn zwart ruin paard met een toegave van vier gulden en een pint jenever, waarop wij den onbekenden hebben gevraagd na de omstandigheden van het paard en heeft denzelven ons verklaard, dat hij hetzelve van jongs heeft opgevoed, dat het paardje goed voor alles was en geen gebreken had en wijders of hij geen pas of papieren had en waarop denzelven aan ons een paspoort heeft vertoond waar uit bleek dat dezelve was afgegeven aan den hussaar Cornelis Bosmans, zoon van Michiel en van Cornelia van Oers, geboren te Gastel, in Noord-Braband, op den 20 september 1799 afgegeven te Gent den mei achttienhonderd en drieentwintig getekend H.E. J. van Balveren en verklaarde denzelven dat hij denzelven persoon was, die in de paspoort is vermeld, dat hij zederd dertien maanden te Tilburg woonde en zijne moeder aldaar een bouwerij in huur had, van een heer die van Rooijen ofwel van Plooijen was genaamd, en nu na de heer de Quaij was geweest, zonder echter de huizen te weten waar hij den vorigen en dezen nagt heeft vernagt, eindelijk is het ons zo door de omstandigheden en gesprekken als om de ongelijkheid van de gedane ruiling, daar het paard van gemelde Marten van der Heijden merkelijk veel minder waardig was, dan het geene hij heeft aangeruild, en principaal om reden hij geen burgemeester noch andere mensch te Tilburg scheen te kennen, dat het paard welk als voorschreven geruild was niettegenstaande het met toom en zadel was gemonteert vermoedelijk van een ander is ontvreemd, en hebben wij denzelven verklaard in arrest en hem benevens het paard in bewaring genomen. Van welk alles wij het tegenwoordig proces-verbaal hebben opgemaakt, ten einde in originali door het intermediaire van den heere Vrederegter van het kanton aan den heere Officier van justitie bij de regtbank van het arrondissement Nijmegen tevens met den gearresteerden benevens het paard met zadel en toom te worden ingezonden en afschriften daarvan aan zijne excellentie den heere gouverneur der provincie Noord Braband en heer district schout van Boxmeer te worden gedepecheert. Te Zeeland op dag, maand en jaar als boven.
Geteekend: P.J. van Kilsdonk.